MIJN GROOTVADER

MIJN VADER

Mijn vader is jaren geleden overleden , Hij was een echte Brabantse bourgondier . Ik kwam enkele hoofdstukken tegen van een boek dat hij wilde schrijven , het is even uitzoeken en redigeren maar af en toe natuurlijk hier een hoofdstuk, vrolijk en komisch.

Door het lezen van deze roerselen van mijn vader in zijn eerste hoofdstuk van het boek dat hij nooit heeft af kunnen maken nu 10 jaar na zijn dood zie ik hoeveel respect hij had voor zijn vader die zich opwerkte uit de arbeidersklasse naar de middenklasse een bijna onmogelijke taak in die crisisjaren, ook mijn vader was zo een doorzetter en heeft dit talent ook aan ons doorgegeven, met name mijn jongste  broer Klaas  en ikzelf in het verleden.  Maar ook empathie voor zijn moeder die het zwaar had ondanks dat ze een sterke vrouw was en daarnaast de liefde voor zijn broer Dirk.

 

Hoofdstuk 1.

EEN OLIEBOL of hoe mijn vader aan zijn bijnaam kwam


Wat was het koud, die ochtend, verschrikkelijk koud, gure wind en lage temperatuur, toch moesten de kleine kinderen het huis uit.
De twee jongste jongens konden even bij buurvrouw Dams terecht maar het jonge meisje Nanda, , ze was net 8 jaar en mocht de school niet verzuimen, werd daarom  door een grotere zus alvast naar school gebracht , hoewel de school nog niet open was.
Het was pas kwart voor acht in de morgen, maar de oudere zus had nog meer te doen en liet het kind op de straat voor de school achter in de kou.
De school ving eerst aan om negen uur en het toegangshek zou niet eerder opengaan dan om kwart voor negen.
Wat had die Nanda het koud, Jaren later, ze was al tachtig jaar klaagde zij nog over de koude, die zij had moeten lijden die bewuste ochtend. 
Welnu die ochtend ving aan op 10 november 1927.
De grote zus Leida , die ook nog meer te doen had was opgedragen bij de vroedvrouw mej. Spaargaren langs te gaan want moeder had de weeën.
Het zou nummer tien worden, een mooi getal, een flink gezin naar Katholieke grootte.
Moeder bad dat dit kind de laatste zou mogen zijn  dat zij had te baren, wat was ze zwaar.
De vroedvrouw was er onmiddellijk, ze woonde in de buurt.
Zo tegen achten in de morgen, het begon al licht te worden, zette de weeën door en meteen werd hij geboren, moeizaam.
Moeder schreeuwde het uit, wat was dit kind zwaar, liefst twaalf pond, het kind was te groot dat moeder hem normaal kan buiten laten.
Ze scheurde een heel stuk in, ze heeft drie maanden met een stok gelopen, heel voorzichtig, zodat de enorme wond kon genezen, een dokter was er niet aan te pas gekomen.
Diezelfde dag werd het kind aangegeven op het stadhuis.
Dat was werk voor de vader.
Hij nam een van zijn ondergeschikten mee naar het stadhuis.
De vader, Wim , was opzichter bij de gemeente, en wel voor het gas eb water.
Ook de kleine gemeenten hadden meestal hun eigen gasfabriek en een eigen waterpompstation en watertoren.
Vader kwam uit Zuidholland, was loodgieter geweest en door avondstudie opgeklommen.
Hij woonde destijds in 0egstgeest waar hij solliciteerde bij de gemeente, maar omdat hij een kruisteken maakte werd hij afgewezen, die gemeente was hoofdzakelijk protestants, Katholieken kwamen niet in aanmerking voor een goede job.
Daarom solliciteerde vader naar een baan bij een gemeente in Brabant.
Daar werd hij met zijn kennis en kunde direct aangesteld, hoofdzaak was  het feit dat, dat hij uit Holland kwam en dus niet het Brabants dialect sprak.
Alle hogere functies in die tijd in Brabant werden bij voorkeur vervuld door mensen uit andere regio´s meestal van Noord en Zuidholland.
Een Brabander als baas, chef of voorman werkte niet in loondienst verband, niet bij de gemeente, maar evenmin bij de fabriek.
Hoe moest nou een Brabander de andere Brabander orders geven.
Een verzoek zou wel gaan, maar daar kwam het werk niet mee klaar, de mensen hielden  veel van elkander, respecteerden elkander zeer en, wisten alles van iedereen.
Ze waren zeer gemoedelijk in de omgang en zeer tolerant.
Maar met de privacy stond het niet zo best, maar dat deerde niet.
De mensen wisten niet beter.
Er werd wel voor elkaar gezorgd, het armenbestuur van de kerk was zeer actief net als elkaars buren. 
Zij hielpen elkander waar het mogelijk was.
Wie het een en ander wel deerde was Moeder, ze verhuisde naar Brabant.
Er waren reeds zeven kinderen, Moeder was erg geschrokken wanneer zij in Brabant kwam zij wist niet of zij het kon accepteren om daar te wonen en te leven.
Vooreerst werden er geen verhuiskisten uitgepakt, die toestand duurden drie weken, daarna gaf zij zich over.
Ze bad God om hulp en steun, die ze zo hard nodig had, om te kunnen functioneren in de Brabantse gemeenschap.
Ze verstond de mensen niet, ze praatten zo raar. Het leek of ze alles goed vonden, wat natuurlijk niet zo was, hoewel het al gauw goed was, hoe de mens handelde.
Als er iets fout ging was er altijd een verklaring voor, zeg maar een uitvlucht, een alibi, een smoesje. Een dergelijke reden werd altijd geaccepteerd, dit in tegenstelling met de gewoonten in het Calvinistische Holland, waar vader en moeder reeds zovele jaren geleefd hadden.
Het was voor moeder een zware tijd om zich aan te passen aan het Brabantse leven,  Vader kon het gemakkelijker, hij verkeerde dagelijks onder die mensen, vanwege zijn werk.
Hij moest wel, wilde hij succes hebben, hij had tenslotte reeds zeven kinderen, en misschien kwamen er nog meer.
Toch was Vader erg principieel, en ook verdraagzaam ,als het om de mens ging.
Hij was zeer rechtvaardig in zijn besluiten en zijn manier van leiding geven en was zeer allround in omgang met mensen, van hoog tot laag.
Vijfentwintig jaar later, om zijn zilveren jubileumfeest, werd hij door de directeur geprezen om zijn
rechtvaardigheidsgevoel.
Hij
 was zeer gerespecteerd bij zijn ondergeschikten, zowel als bij zijn superieuren.
Ook de klanten, de gebruikers van Gas en Water, konden op zijn onmiddellijke hulp rekenen, ingeval van storing, al af niet veroorzaakt door eigen schuld.
Regelmatig gebeurde het, dat er een zekere buurvrouw kwam om hulp, het gas kwam niet meer door of de meter was van slag, omdat zij de knippers van het vlooienspel gebruikt, i.p.v. gekochte gasmuntjes.
Voor eventjes werkte het, en dan afgelopen, de buurman, vader moest dan komen.
Hij beschikte over een zegeltang, en kon de vlooien wel verwijderen, en nu echte muntjes erin zei vader tegen de buurvrouw.
Ze had twee dagen gas gehad voor haar vlooien.
Hij kon het de mensen niet kwalijk nemen, het waren kwade tijden, de crisisjaren, de werkverschaffing, het Amsterdamse Bos, het Bosplan werd aangelegd door de steuntrekkers, een gulden per dag steun en warm eten uit de gaarkeuken.
Het leek wel of half Nederland werkeloos was.
Maar goed, vader was op weg naar het stadhuis om weer een kind te laten bijschrijven in het trouwboekje. 
Geboorteaangifte heette dat, een van zijn ondergeschikten vergezelde hem, want aangifte moest geschiedden door de vader en een getuige.
De smid van de gasfabriek was dit keer de getuige ook hij verklaarde, dat de vrouw van vader Bouwman was bevallen dien morgen op de zevenentwintigste november van een zoon.
Of hij, de smid, er bij was geweest is te betwijfelen maar hij getuigde er wel van, dit was zo wel het gebruik en misschien ook wel de wet.
Des middags, had de pastoor tijd om te dopen, de boreling werd de doopjurk aangetrokken, de buurvrouw zou ter kerke gaan, met de nieuwe baby.
De echte peter en meter waren er niet bij, die woonden namelijk in Utrecht en in die jaren was de communicatie nog niet zozeer ontwikkeld, buren of kennissen of soms een oudere broer of zus moest dan plaatsvervangend als peter en meter optreden.
De
 echte peter en meter waren Tante Jo en Ome Anton uit Utrecht een broer van moeder en zijn vrouw.
Dat waren dan ook de namen van de peter en meter die het kind kreeg bij zijn geboorte en bij zijn doop.
 Dit jongste en laatste kind heette dus Johannes Antonius, hoewel een ouder broertje twee jaar eerder ook al werd vernoemd naar ene Johannes, namelijk Jan Bouwman een broer van vader.
De oudere broer werd Jan genoemd, en de jongste , de boreling van 27 november, kreeg de naam Jopie toebedeeld, nota bene een meisjes naam, want twee jannen in een familie kon niet, dat was alleen mogelijk bij de marine, daar heette alle matrozen Jan.
Het kind vond de naam zo erg dat wanneer hij puber geworden was, hij zich alleen Johan liet noemen.
De oudere zussen ver in de tachtig echter noemden hem op hoge leeftijd nog zo, twee zonder het verkleinwoordje, dus als Joop,, maar zus , Nanda bleef hem op hoge leeftijd nog Jopie noemen.

Het vierde kind van de familie Dirk ging als l2 jarige op studie bij de broeders van Maastricht, de congregatie van de Onbevlekte Ontvangenis van de Heilige Maagd Maria.
Hij zou onderwijzer moeten worden, en tevens als kloosterling leven in de congregatie, Hij heette Dirk, maar kreeg later een nieuwe kloosternaam namelijk Broeder Theogonius.
Op dezelfde dag, dat het jongste kind Jopie dus geboren werd, was het de verjaardag van broer Dirk, de aanstaande. Kloosterbroeder die werd die dag 13 jaar.
Met Kerstmis, Pasen en in Augustus mochten de studenten naar huis, naar de familie waar ze thuishoorden, maar weinig waren, wat een leven voor een 12-jarig knulletje, nooit meer eens aan moeders rokken kunnen hangen, nooit meer je hart roerselen te kunnen toevertrouwen, noch aan vader, noch aan moeder, noch aan enig ander gezinslid.
Als er wat te bespreken was, wende je tot Broeder Directeur van het Juvenaat, zo heette het opleidingsinstituut, ter voorbereiding van later kloosterleven.
Ze hadden daar streng regels, en zeer sterke disciplines, wel mochten de juvenisten driemaal per week een rokertje opsteken, zelfs ook de 12-jarigen.
Ze mochten kiezen uit sigaar, sigaret of pijp, waarschijnlijk werd hen dit geleerd om seksueel genot te onderdrukken en te vervangen door rookgenot, kloosterlingen immers werd geleerd om celibatair te leven, zoals ook priesters moesten.
Broeder
 Dirk rookte zoveel dat hij op latere leeftijd toch overleed aan longkanker maar in de twintig en dertiger jaren wist men nog niets van de gevaren voor de gezondheid van nicotine.
6 Weken na de geboorte van de kleine, die echter bij geboorte al heel groot was, kwam broer Dirk thuis op Kerstvakantie.
 Het eerste wat hij deed, was naar het wiegje van het nieuwe broertje gaan, oh moeder, zei hij , wat een grote baby, en hij heeft zo een  groot  rond hoofdt, dat lijkt wel een oliebol.
En zo was de oliebol dan toch geboren.